Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [44]Houd stil van kermen, gij zult geen [45]dodenrouw maken, bind uw [46]hoed op u, en doe uw [47]schoenen aan uw voeten; en de bovenste [48]lip zult gij niet bewinden, en zult der lieden [49]brood niet eten. 44. Dat is, kerm niet, maar zwijg stil. 45. Dat is, geen rouwtekens tonen, gelijk men over verstorven vrienden te dien tijde placht te doen. 46. Of, huif, muts, zet op uw hoofd [gelijk onder vs.23]. Het Hebreeuwse woord heeft den naam van versieren. Integendeel plegen de rouwdragenden met het blote hoofd te gaan, en as of stof daarop te spreiden; Lev.10:6, en Lev.21:10; 1 Sam.4:12; 2 Sam.15:32; Jes.61:3; Klaagl.2:10. 47. Daar de rouwenden ongeschoeid of barvoets plachten te gaan; 2 Sam.15:30. 48. Of knevelbaard niet verhullen, bewimpelen, gelijk die plachten te doen, die in rouw waren over een groot ongeval; zie Lev.13:45; Micha 3:7. Sommigen verstaan niet alleen de bovenste lip, maar voorts den mond en de kin, met de ganse plaats van den baard. 49. Versta, leedspijs, leed- of rouwmaal eten met de vrienden en naburen; zie Jer.16:7.